De Knetterende Schedels (1969)

Verhaal uit De Knetterende Schedels (1969)

Alhoewel ik hem tot vele dingen in staat achtte en in mijn relaties met hem voortdurend op mijn qui-vive was, vond de markies De la Motte toch nog het middel om mij te verbazen.

Voor geleverde prestaties in de loop van zes maanden was hij mij een bedrag schuldig van dertien miljoen frank. En dan, op een ogenblik dat ik het allerminst verwachtte en zonder enige voor de hand liggende aanleiding, stopte hij mij glunderend een bokaaltje pekelharing in de handen, met de kennelijke intentie dat ik dit onverwachte geschenk diende te beschouwen als een aflossing op de rekening en een garantie voor zijn solvabiliteit.

Ik aanvaardde die zure 'vruchten van de zee' met de verschuldigde dankbetuigingen, maar ik vond het milde gebaar uitermate verdacht. Het lag niet in de aard van de markies De la Motte om geschenken in natura uit te delen. Integendeel, hij schooide met een schaamteloze schraapzucht, en iedereen wist uit ervaring dat het raadzaam was niets te laten slingeren als hij in de buurt was.

Overigens werd de markies niet geacht in het bezit te zijn van gevaarlijke voorwerpen zoals een glazen bokaaltje, al was de inhoud daarvan nog zo onschuldig. Een tweetal jaren voordien had hij in een vlaag van donkere wanhoop getracht zijn polsaderen open te snijden met de scherpe rand van een sardineblikje, en toen dat niet gelukt was, had hij de scherven van een verbrijzeld drinkglas ingeslikt. Het kostte hem een hoop striemende ellende in zijn buik en naderhand, op de operatietafel, een stuk van zijn maag. In zijn hoedanigheid van potentiële zelfmoordenaar was een glazen bokaaltje even gevaarlijk als een granaat die op springen staat.

Ik kon vermoeden dat hij het bokaaltje voor een fantastisch hoge prijs gekocht had van een al te goedgelovige stakkerd. Want de markies De la Motte verspilde om de haverklap miljoenen met een achteloosheid om Onassis te doen verbleken. Met een schrijfboek onder de arm liep hij opzichtig langs de tafels en schreef, gewonnen-verloren, wissels uit van duizelingwekkende bedragen. Voor een vriendelijk woord, een glimlach, een sigaret of een kop koffie leverde hij prompt een schuldbekentenis af in de trant van: 'Ondergetekende debet de som van driehonderdduizend frank.' En daaronder zijn signatuur: Markies Jacques de la Motte. Geen nagel had hij om zijn markiezen-gat te krabben, maar in enkele jaren tijds moet hij als strooibiljetten ettelijke ingebeelde miljarden weggeschonken hebben. Hij beleefde er zelf het meeste plezier aan, maar het was een niet geringe verdienste dat hij ook anderen in het asiel blij heeft gemaakt met die wilde illusie.

Mijn hand- en spandiensten werden door de markies bijzonder royaal gehonoreerd omdat ik aanvankelijk nogal roekeloos zijn ongebreidelde verbeelding bevruchtte met de meest bizarre invallen. Hij was een geboren samenzweerder. Voortdurend smeedde hij plannen voor spectaculaire ontvluchtingen, stelselmatige ondermijning van het gezag, gewelddadige abolitie van gevangenissen en gestichten, en onverbiddelijke verdelging van de clericus want, om een reden die ik niet heb kunnen achterhalen, was hij een verwoed atheïst. Ook dat lag in de lijn van zijn rabiaat anarchisme. In plaats van die pompeuze titel markies De la Motte, die hij ongetwijfeld ontdekt had in een boek over de Franse revolutie, had hij het epitheet Ravachol moeten kiezen. Het is echter waar dat voor het signeren van miljoenencheques een adellijk predikaat indrukwekkender is dan de evocatie van iemand die bij tij en ontij bommen gooit.

Mijn hoogste honorarium werd door de markies uitgeschreven ter waarde van vier miljoen frank voor een ingenieus, zij het dan nogal absurd idee van ontvluchting door levitatie. De idee van de mogelijkheid tot het overschrijden van de hoge, met prikkeldraad en glasscherven bezette muren intrigeerde hem al jaren, want langs de andere kant van die muren lagen de echte, tastbare miljoenen. Nadat hij de klassieke middelen zoals het graven van een tunnel en de beklimming met behulp van samengeknoopte lakens als ordinair en onuitvoerbaar had verworpen, en ook de mogelijkheid van een opruiming met nitroglycerine had laten vallen bij gebrek aan materiaal ad hoc, was hij gaan spelen met het denkbeeld van een vernuftige springtechniek, op grond van de overweging dat goedgetrainde atleten met de polsstok een hoogte halen van om en bij de vijf meter. Vier meter was al genoeg om over de muur te wippen.

Niet zonder moeite slaagde ik er in dit plan uit zijn hoofd te praten, want hij was in staat met stangen en stokken te gaan experimenteren en zich daarbij een been of allicht de nek te breken. Ter compensatie wees ik hem terloops op het aantrekkelijk en overigens ongevaarlijk voorbeeld van sommige mystici en geïnspireerde prestidigitateuren, die het in lang vervlogen tijden hadden bestaan zich, uitsluitend door wilskracht en concentratie, zonder hulpmiddelen van de grond te verheffen. Het was, zo zeggen godvruchtige archieven, hoofdzakelijk een kwestie van blind geloof; al heeft Newton dan naderhand tegen die stelling wetenschappelijke bezwaren aangevoerd.

Ondanks zijn uitgesproken scepticisme ten opzichte van alles wat zweemde naar religieuze propaganda, werd het idee van een wonderbare levitatie door de markies geestdriftig onthaald. Hij was onmiddellijk bereid een wissel van vier miljoen frank te ondertekenen op voorwaarde dat ik over het gedurfde plan zou zwijgen als het graf. Ik zei dat drie miljoen ruim voldoende was, maar hij stond op vier miljoen. Een miljoen per meter levitatie leek hem een billijke beloning.

Die top heb ik nooit meer gehaald. Wel heeft hij nog eens een wissel van twee miljoen uitgeschreven voor een voorstel om de geestelijkheid op te rollen door de algemene en gecontroleerde invoering van de onbevlekte ontvangenis als conditio sine qua non bij moeders van toekomstige priesters, paters en nonnen, maar het feit dat zijn herhaalde levitatiepogingen, ondanks alle concentratie en wilskracht, zonder resultaat bleven, moet hem diep teleurgesteld hebben. In zulke mate zelfs dat hij naar een meer reëel actieterrein overstapte, want op een dag kwam hij mijn raad inwinnen om de directeur van het asiel doelmatig van kant te maken. Mijn grote kans heb ik toen gemist, want hij bleek bereid het absolute record van tien miljoen frank op mijn naam over te schrijven voor de inbreng van bruikbare elementen. Verschrikt en verontrust heb ik echter geweigerd verdere medewerking te verlenen. Alhoewel die directeur ook mij niet bijzonder sympathiek was, verkoos ik toch dat hij op een vreedzamer manier aan zijn einde kwam.

Heeft de markies De la Motte die weigering kwalijk genomen als een grove belediging nadat hij mij met zoveel gunsten had overladen? Ik dacht het aanvankelijk, want gedurende drie weken gunde hij mij geen blik meer. Ik vreesde zelfs dat hij zijn vroegere schuldbekentenissen terug zou vorderen; wat een definitieve breuk zou hebben betekend.

Tot hij, volkomen onverwacht en zonder aanspraak te maken op een tegenprestatie, kwam aandraven met dat bokaaltje pekelharing, zoals een kind met een ruikertje bloemen.

Ik voelde mij opgelucht omdat hij vrijwillig afstand deed van een gevaarlijk instrument, en tevens was ik ontroerd omdat de markies De la Motte in staat bleek tot een concreet gebaar van vrijgevigheid; wat zijn waardeloze miljoenen in zekere zin valideerde.

En tóch vond ik het verdacht.

Ik had natuurlijk gelijk om het verdacht te vinden. Toen ik 's avonds het bokaaltje opende om op de gezondheid van de markies een haring bij een boterham te degusteren, verspreidde de bedorven vis, tien uren in de wind, de walgelijke stank van de vliegende pest.

 

15-11-2015