De slaapkamer (1967)

Artikelindex

Verhaal uit De slaapkamer (1967)

‘De kwestie,’ zei Bols, ‘de kwestie, zeer geachte vergadering, is deze: over vijftig, over honderd, maximum over tweehonderd jaar, zullen kleine meisjes reeds op de kleuterschool geslachtsrijp zijn. Met onze huidige mest- en eetgewoonten is dit een onontkoombare evolutie. Het is reeds lang bekend, dat bijvoorbeeld Maleise en Indische meisjes, om antropologische redenen, vroeger geslachtsrijp zijn dan laat ons zeggen Franse meisjes. En Franse meisjes weer vlugger dan Zweedse meisjes. Maar niet alleen het ras speelt een rol in het proces van de geslachtsrijpheid. Ook de levensomstandigheden zijn van belang. Meisjes die in een fabriek werken, menstrueren over het algemeen vlugger dan meisjes van dezelfde leeftijd die nog studeren.’

Bols pauzeerde even om de onthullingen van dit biologische verschijnsel op de toehoorders te laten inwerken. Hij haalde een zorgvuldig gevouwen weekbladartikel uit de achterzak van zijn broek en legde het demonstratief voor zich op tafel.

‘Maar dat is niet het ergste,’ ging Bols verder. ‘Erger is, dat een studie van een zekere dokter Leila Watson uit Edinburgh onlangs aan het licht heeft gebracht, dat vele meisjes op jeugdige leeftijd holderdebolder onder de man gaan omdat ze regelmatig vlees eten waarin nog resten voorkomen van geslachtshormonen die gebruikt worden om het vee vet te mesten. Niet geloven? Bewijzen.’

Hij vouwde het weekbladartikel open en begon nadrukkelijk te lezen:

‘In deskundige kringen wordt algemeen aangenomen, dat de gemiddelde leeftijd van geslachtsrijpe meisjes in West-Europa sinds het begin van deze eeuw ingevolge hormonenintoxicatie gedaald is van zeventien tot dertien jaar. Een curve van vier jaar in minder dan driekwart eeuw. Statistieken opgemaakt in Frankrijk, Engeland, Duitsland, Italië en de Scandinavische landen, en ter studie voorgelegd aan het internationaal gynaecologisch congres te Stockholm in 1965, hebben deze hypothese bevestigd. Einde van het citaat. Wat wil dat zeggen, geachte vergadering? Dat wil zeggen dat deze onrustbarende evolutie tot gevolg zal hebben dat binnen afzienbare tijd onmondige kinderen, ik zeg wel onmondige kinderen, door een kunstmatige opfokking met hormonen zullen worden gedreven naar geslachtelijke gemeenschap. Dit gevaar, dat alle gevestigde maatschappelijke, sociale en ethische normen overhoop zou gooien, dient absoluut vermeden te worden. Denk eraan, dat Margrietje of Liesje, één van uw achterkleindochters, van de kleuterschool kan komen met een dikke buik. Niet van veel pap eten. Maar van een vies spelletje met Jantje of Kareltje, de achterkleinzoons van één uwer vrienden. Het is onze plicht zulke monsterachtigheden in de kiem te smoren. Daarom: geen hormonenvlees meer! Weg met het vlees! Dat is de kwestie. Wij moeten het voorbeeld geven. Ik herhaal: weg met het vlees!’

Bols was rood aangelopen in het vuur van zijn betoog, dat hij in een min of meer gevarieerde vorm voor de vijfde maal die week afdreunde. Hij keek uitdagend om zich heen in de eetzaal, gooide zijn mes en vork kletterend op het tafelblad, en ging breeduit zitten in afwachting van de reactie.

De reactie bleef niet uit. Twee tafels verder graaide Mauriske de gebakken lever van zijn bord en smakte de lap vlees tegen de muur aan de overzijde. Het gaf een weke kwak, zoals een kikker die in een poel duikt. Onder de reproductie van ‘De Clown’ van Buffet tekende zich een bruine, vettige vlek af, die uiteenliep in grillige straaltjes, vermengd met restjes ajuin.


‘Mauriske!’ riep Loman. Hij zocht een weg tussen de tafels om de ostentatieve vleeshater een oplawaai te geven. Maar op datzelfde ogenblik werd zijn aandacht afgeleid door Suiker-en-Zout-Willie, die in het midden van de zaal dwars door zijn gestreepte pyjamabroek stond te wateren met de armen in een bezwerend gebaar naast zijn lichaam, alsof hij wilde gaan zweven.

Suiker-en-Zout-Willie droeg altijd pyjamabroeken met een extra brede gulp om het hem gemakkelijker te maken. Maar hij vertikte het meestal zijn piemel tevoorschijn te halen en waterde gewoon op de meest ongelegen ogenblikken door hemd en broek, waar en wanneer hij daar behoefte aan had. En misschien ook wanneer hij er geen behoefte aan had. Omdat hij het alleen maar fijn vond.

Loman zuchtte en reciteerde in ijltempo het gebed na het avondeten om zo vlug mogelijk verlost te zijn van het toezicht over de bende in de refter. Hij moest zich effectief bezighouden met Suiker-en-Zout-Willie want die was in staat om vierkant in de urine te gaan zitten. Al maakte dat, wat de doorweektheid van zijn broek betrof, niet veel verschil meer uit.

Arnold Loman stond in zijn zevende maand als hulpverpleger in zaal negen van het psychiatrisch hospitaal voor mannen in Antwerpen-West. Hij had achttien maanden praktische stage gelopen in de krankzinnigengestichten van Geel en Rekem, en al die tijd had hij tevens, niet zonder moeite maar ijverig, een theoretische cursus gevolgd in algemene pathologie en toegepaste pharmacologie van neuroleptica.

Hij droeg nu een kraakzindelijke witte jas, iets korter en nauwer om het middel dan die van de doktoren, maar toch stijlvol. Bezoekers, die hem in de gangen voorbijliepen, groetten hem soms eerbiedig: ‘dag dokter’, en zelfs de laboranten in de research-afdeling met hun stinkende pretentie werden geacht hem aan te spreken als ‘meneer Loman’. Meneer Loman, zegt u dat wel. In zijn elegante witte jas diende hij zich hoofdzakelijk bezig te houden met de rotzooi van zaal negen droog te houden tussen de benen en te beletten dat zij de gordijnen in brand staken, de sierplanten oppeuzelden, het aquarium lieten leeglopen, of elkaar beknuffelden in de w.c.

Hij had zich de psychiatrische verzorging enigszins anders voorgesteld. Met psycho-analyse, vrije expressie, groepstherapie, insuline, shocks en zo. Met proeven van Minnesota, Szondi, Baumgarten, Wartegg en Arthus. Met Weshler-Bellevue en de Thematic Appreciation Test, de onvolprezen T.A.T.

Dag Jan. Excrementen opruimen, meneer Loman. Lavementen zetten, meneer Loman. De verlamde Hagenbeck bij elke maaltijd het eten in de kwijlende mond duwen, lepel na lepel. En hem nog stevig stutten ook, opdat hij niet als een blok lood van zijn stoel zou donderen. Het schurftige eczeem van Lauwers verzorgen met stinkende, zwarte Limapholezalf. De oude, eenbenige en altijd slecht gehumeurde Dumonceau elke morgen inzepen en scheren. Suikeren-Zout-Willie om de haverklap een droge broek aantrekken en altijd op vinkenslag staan wanneer Mauriske met zijn vallende ziekte begon te beven en met de ogen te rollen.

En daar tussendoor de meubels afstoffen, de ruiten wassen, de w.c.’s schoonmaken, en filters schenken tijdens de bezoekuren. Hij had zich evengoed kunnen aanbieden als oppasser in een oudemannetjeshuis. Of als ruimer bij de Reinigingsdienst. Hoeveel zouden die mannen van de Reinigingsdienst verdienen? Psychiatrie is een magische formule, een geleerd hokuspokuspas, dat de deuren opent naar een vlugge en propere carrière voor jonge artsen die niet zoveel voelen voor rottende maagzweren, lillende levers, stinkende prostaten en al de vleselijke rommel. Psychiatrie wordt gezellig bedreven in een goed verwarmd en verlucht studeervertrek, met een borrel en een sigaar en de verzamelde werken van Freud, Charcot en Jung bij de hand. Maar voor een jonge hulpverpleger, die er midden in zit, is het platte kak.

Loman haalde emmer, dweil en aftrekker uit het berghokje, ruimde de smeerboel vakkundig op, en loodste Suiker-en-Zout-Willie naar de slaapzaal om hem nog maar eens een droge broek aan te trekken. De derde die middag. Hij vergat de lap gebakken lever van Mauriske, die tussen de muur en de centrale verwarming was gegleden, en er waarschijnlijk zou blijven uitdrogen tot de werkvrouw hem bij de schoonmaak van de eerstvolgende vrijdag zou vinden. Suiker-en-Zout-Willie liet zich gewillig manoeuvreren. Hij had zijn bizarre naam te danken aan de even bizarre gewoonte om tijdens de maaltijden al zijn dranken en gerechten overvloedig te vermengen met suiker en zout. Hij zat nu al een hele tijd aan een afzonderlijke tafel in de eetzaal, waar zoutvat en suikerbus zorgvuldig werden geweerd, maar zijn naam had hij behouden.


‘Als je straks weer moet wateren, haal dan die lummel uit je broek en doe het in de pisbak, of ik wrijf je met je neus in de stank,’ zei Loman dreigend. Hij zei het zonder veel hoop. Zoals men automatisch tegen een onzindelijke kat zegt dat zij in het zinken bakje moet gaan. Hij was ervan overtuigd dat Willie over een uur weer met een natte klodderbroek zou rondlopen. Maar over een uur werd Loman afgelost door Peterkeyn, en vanaf dat ogenblik kon Willie voor zijn part in het aquarium wateren.

‘Mijn hoed,’ zei Willie zeurend.

Loman raapte de oude, saffraangele vilthoed van de grond en zette hem op het oude, okergele hoofd. Die hoed vormde een onafscheidelijk deel van Willie. Zolang hij zijn hoed op het hoofd had, was Willie een tamme, volgzame patiënt. Misschien deed hij werkelijk zijn uiterste best om niet almaar in zijn broek te wateren, maar hij kon het toch niet blijven ophouden. Zonder zijn hoed werd hij agressief en volkomen onberekenbaar. Ongetwijfeld was die hoed een coëfficiënt van zijn complex; al viel dat moeilijk te achterhalen, want zijn woordenschat beperkte zich hoofdzakelijk tot enkele murmelende monosyllaben en de steeds weer terugkerende sleutelwoorden: mijn hoed, goedemorgen, goedemiddag, goedenavond, honger, honger, honger en Sebastopol. Hoe die roemruchte Russische oorlogshaven in het beknopte vocabularium was terechtgekomen, mocht een mysterie heten. De dokters hadden zich een tijdlang het hoofd gebroken over alle mogelijke associaties, maar het irriterende woord gaf zijn geheim niet prijs. Het was ondoorgrondelijk, zoals een door de tijd verweerde hiëroglief op een Etruskisch graf.

Willie liep de hele dag met zijn hoed op het hoofd, als een ietwat barok maar toch niet stijlloos ornament boven zijn pyjama. Onder die hoed deed zijn geel, langwerpig gezicht onwillekeurig denken aan de tragische grimas van Stan Laurel in één van die burleske Comedy Capers uit de heroïsche filmtijd. Alleen om te slapen deed hij afstand van zijn dierbaar bezit, maar zelfs dan hing het hoofddeksel nog binnen onmiddellijk bereik aan een haak naast zijn bed.

Jean-Louis had eenmaal de hoed voor de grap verstopt, en toen had Willie in paniek de dekens en de lakens en de matrassen van de bedden gesleurd en zo hartverscheurend gehuild, dat zelfs de plaagzieke Jean-Louis er koud van werd. Woe-oe, woe-oe, zoals een wolvin doodsnood. Sindsdien liet iedereen Willie met rust. Medisch was Suiker-en-Zout-Willie overigens geen interessant geval. Een vent met een eeuwige vilthoed op zijn hoofd en een eeuwig natte broek aan zijn gat. Een vent met één raadselachtig woord: Sebastopol. Niets om intensief psychiatrie mee te bedrijven.

Bols was wel een interessant geval. Dat was althans de mening van Loman. Mening, die gebaseerd was op zeven maanden geduldige observatie, en die dus in feite méér gefundeerd mocht heten dan het uiteraard nogal oppervlakkige oordeel van dokter Tavernier, die elke morgen als een passaatwind door zaal negen stormde en bij het drinken van een kop zwarte koffie amper de tijd vond om de rapporten in te kijken.

Bols was interessant vanwege zijn background en vanwege zijn ziektesymptomen. Hij was kandidaat in de theologie aan de Leuvense universiteit, toen hij plotseling geestelijk gestoord werd ingevolge een zwaar verkeersongeval. Hij beukte met het hoofd door de voorruit van zijn wagen, en het daaruit voortvloeiende hersentrauma noodzaakte een maandenlange behandeling. Toen hij lichamelijk hersteld het hospitaal verliet, bleek dat hij psychisch erg gestoord was en dat de kansen op volledige genezing problematisch mochten heten. Dit althans was de pessimistische mening van dokter Tavernier. Maar het gebeurt wel meer dat dokters in het algemeen en psychiaters in het bijzonder zich vergissen in hun prognose.

Loman was niet honderd procent akkoord met het standpunt van dokter Tavernier; al mocht hij daar natuurlijk niets van laten blijken. Hij redeneerde aldus: Bols vertoont ontegenzeggelijk ernstige geestesstoornissen, maar het feit dat de ontwikkeling van zijn dwanggedachten doorgaans is geweven op een logisch stramien wettigt de hoop op beterschap en, wie weet, zelfs op normale reïntegratie.

Volgens Loman was Bols een typisch geval van mythomanische caritatitis. Het was een terminologie van eigen vinding en hij was daar bijzonder trots op want hij had de identificatie in geen enkel psychiatrisch naslagwerk gevonden.

Nochtans klopte het als een bus. Bols voerde een voortdurende strijd tegen alle mogelijke gevaren, cataclysmen en duistere machinaties die het welzijn van de mensheid en het voortbestaan van onze planeet bestendig bedreigen. Hij was ervan overtuigd, dat hij als een soort purificator door hogere machten was aangesteld om de aarde van zelfvernietiging of een natuurlijke ondergang te redden. Het complex van Bols was gegroeid uit liefde voor de mens en eerbied voor maatschappelijke orde. Hij mocht in de manifestatie van zijn beginselen wel eens ongebruikelijke middelen aanwenden en een beroep doen op onverwachte argumenten, wat inderdaad op een mythomanische inslag wees, maar de strekking van zijn theorieën was bijna altijd caritatief.

Neem nu bijvoorbeeld die anti-vleescampagne. Bols had in principe ongetwijfeld niets tegen vlees als bestanddeel van de menselijke voeding. Voor hij toevallig het weekbladartikel met de theorie van dokter Leila Watson onder ogen had gekregen, had hij alle mogelijke vlees variaties met veel smaak verorberd. Hij nam altijd een dubbele portie fricassee, waarop hij verlekkerd was, en hij had zelfs een tijdlang de stelling verdedigd dat het eten van kabeljauw een nadelige invloed heeft op de stofwisselingsfunctie van de schildklier.

Maar nu hij tot de ontdekking was gekomen dat de hormonale opfokking van slachtvee de geslachtsrijpheid van jonge meisjes onrustwekkend vervroegt, had hij reeds een week lang onvoorwaardelijk overgeschakeld op een vegetariërsregime, en het leed niet de minste twijfel dat hij bereid was tot het einde van zijn dagen kabeljauw, jam, kaas en eieren te eten. Dat was een louter humanitaire instelling, waarbij zijn persoonlijk belang niet betrokken was, want hij had geen kinderen en hoefde zich dus in feite niet in het minst te bekommeren om de erotische tribulaties van het nageslacht.

Bols deed dat wel. Hij kon zich niet verzoenen met de ontstellende idee, dat het wereldbestel binnen afzienbare tijd ten onder zou gaan aan een epidemie van coïtus praecox. Daarom had hij reeds een week aan één stuk bij elke maaltijd een betogende actie gevoerd tegen het degusteren van vlees; een actie die culmineerde in de daad-bij -het-woord van Mauriske, toen hij die avond zijn lap gebakken lever naar de reproduktie van Buffet keilde.


Loman kende zijn Pappenheimers voldoende om te beseffen dat het spectaculaire gebaar van Mauriske onvermijdelijk navolging zou vinden. Het zou de volgende dagen uitkijken worden om te beletten dat de biefstukken en de koteletten hem rond de oren zouden suizen. Bols zou na dit klinkende succes vast en zeker zijn thema verder ontwikkelen, en de temperamentvolle Jean-Louis, die in de keuken een handje toestak, was allicht in staat om in een onbewaakt ogenblik heel de vleesrotboel met de stinkende hormonen in de vuilnisemmer te werpen. Het gevaar was niet denkbeeldig dat de humanitaire campagne van Bols zou ontaarden in een smijtpartij.

Maar dat was voorlopig de minste zorg van Loman. Hoofdzaak was dat Peterkeyn hem tijdig kwam aflossen. Hij moest om zeven uur in de gemeenteschool een ouderavond bijwonen om het driemaandelijks rapport van zijn dochter Anneke te bespreken, en hij wilde die avond ongestoord verder lezen in de ‘Analytische Beschouwingen over de Seksuele Psychologie’, deel twee, door Oswald Schwarz, een boek dat hij uit de medische bibliotheek van het ziekenhuis in bruikleen had meegenomen, en waarvan hij sommige passages zorgvuldig kopieerde in een schoolschrift. Van Kinsey had hij al twee cahiers vol.

‘Meneer Loman,’ zei de hoofdonderwijzer op de ouderavond, ‘dit is een zeer ernstige aangelegenheid. Juist daarom is het beter dat wij de zaak op de man af en in alle openhartigheid bespreken. Uw dochter Anneke is deze week in de turnzaal van de school betrapt met een vijftienjarige jongen in, laat mij het eufemistisch zeggen, zéér compromitterende omstandigheden. Afgezien van het feit, dat wij zulke dingen in onze school natuurlijk niet kunnen dulden, mag het verbijsterend heten dat een meisje van veertien jaar, een kind nog, zich reeds bezighoudt met zulke, met zulke ... ja, u weet wel wat ik bedoel.’

‘Het is niet mogelijk’ zei Loman hees. Hij voelde het bloed wegtrekken uit zijn gelaat en moest zich bedwingen om de magere hoofdonderwijzer met zijn irriterende neusstem en zijn belachelijk korte broekspijpen niet tussen de banken van het leslokaal te timmeren.

‘Het spijt me, meneer Loman,’ zei de hoofdonderwijzer. ‘Anneke en die jongeman in kwestie zijn door de juffrouwen Smits en De Longie op heterdaad betrapt. Ik wil u de details besparen, maar ik kan u wel het rapport tonen dat door beide dames in eer en geweten werd ondertekend. U zult begrijpen dat ik mijn leerkrachten in dit en andere opzichten als volledig betrouwbaar beschouw. Er is trouwens geen enkele reden denkbaar waarom zij gezamenlijk een zeer bezwarende getuigenis zouden afleggen, die niet geheel met de waarheid zou overeenstemmen. U zult eveneens begrijpen dat...’

‘De details,’ zei Loman nadrukkelijk. ‘Ik wil de details kennen.’

De hoofdonderwijzer kleurde en schoof twee benige vingers tussen zijn boord en zijn adamsappel, alsof hij moeite had om te slikken.

‘Staat u daar werkelijk op, meneer Loman?’ Hij slikte inderdaad moeizaam en zocht naar de geschikte woorden. ‘Ik vrees dat de situatie op zichzelf, in haar entiteit, reeds pijnlijk genoeg is voor u. En voor ons.’

‘De details,’ herhaalde Loman. Hij stond op het punt de hoofdonderwijzer door elkaar te schudden. Hij wist zich echter te beheersen en voegde er langzaam aan toe: ‘Meneer, ik heb minstens zoveel recht als de dames Smits en De Longie om de volledige waarheid over het gedrag van mijn dochter te kennen. U hebt zelf gezegd dat het beter is de aangelegenheid in alle openhartigheid te bespreken. U hoeft mij geen pijnlijke bijzonderheden te besparen. Ik wil en ik moet alles weten.’

‘Nu ja,’ zei de hoofdonderwijzer nog steeds aarzelend. ‘Ik geloof niet dat er eigenlijk geslachtelijke gemeenschap is geweest. Alleen een arts zou dat wetenschappelijk kunnen vaststellen. Maar het is een feit, dat de ongeoorloofde handelingen, gezien de zeer jeugdige leeftijd van de twee betrokkenen, ontstellend moeten worden genoemd. Uw dochter werd aangetroffen, liggend op de turnmat met de rok opgetild en de broek afgestroopt tot op de enkels terwijl zij, u moet mij wel verontschuldigen, meneer Loman, terwijl zij het geslachtsorgaan van de jongen manipuleerde. Ik heb u gewaarschuwd, dat dit alles zeer pijnlijk is.’

‘De rotzak!’ schreeuwde Loman buiten zichzelf. ‘Breng mij de smerige rotzak! Laat hem vijf minuten onder mijn handen, hier in deze klas! Vijf minuten is voldoende!’

‘Meneer Loman, laat ons vooral onze zelfbeheersing bewaren,’ suste de hoofdonderwijzer. ‘Ik begrijp natuurlijk volkomen uw verontwaardiging, maar u mag niet vergeten dat de jongen eveneens minderjarig en nog een kind is. Zelfs wanneer kon worden bewezen dat het initiatief van hem is gekomen, en zoiets is in dergelijke gevallen altijd moeilijk te bewijzen, dan zou het niet mogelijk zijn hem legaal aansprakelijk te stellen; te minder daar er blijkbaar geen enkel verzet maar veeleer medewerking is geweest van de kant van uw dochter...’

‘Vijf minuten,’ drong Loman aan. ‘Vijf minuten, en ik geef u de verzekering dat de smeerlap de eerste tien jaar geen meisje meer met zijn vuile poten aanraakt!’ ‘Alstublieft, meneer Loman, laat ons redelijk blijven,’ smeekte de hoofdonderwijzer bijna fluisterend, want er wandelde op dat ogenblik iemand voorbij in de gang. ‘Met woede of geweld of gerechtelijke actie kunnen wij deze jammerlijke affaire alleen maar verergeren. Wij moeten absoluut elk schandaal vermijden. Ik ben ervan overtuigd, dat een discrete behandeling van deze aangelegenheid zowel voor u als voor uw dochter en ook voor de school verkieslijk is. Wat de jongen betreft, kan ik u verzekeren dat hij inmiddels reeds naar een andere school werd overgeplaatst, na een onderhoud met zijn ouders. Ik heb deze beslissing uit eigen beweging getroffen zonder daar enige instantie in te betrekken, en verder kunt u er staat op maken dat de dames Smits en De Longie hun beroepsgeheim niet zullen schenden. Ik ben bereid Anneke op school te houden, maar ik moet u er wel op wijzen, dat ik bij recidive natuurlijk onverbiddelijke maatregelen zou moeten treffen. Ik hoop dus dat u uw dochter ernstig onder handen zult nemen.’


‘Reken daar maar op,’ zei Loman. ‘Zij zal zich deze dag haar leven lang blijven heugen. En als de rotzak ooit onder mijn bereik komt, sla ik hem een ongeluk. Reken daar ook maar op.’

‘Ik geloof dat wij met menselijk doorzicht veel meer resultaat zullen bereiken,’ zei de hoofdonderwijzer, die zijn waardigheid had herwonnen. ‘Uw dochter doorworstelt waarschijnlijk een vroege puberteitscrisis, en in zulke omstandigheden is het noodzakelijk haar met psychologisch verantwoorde middelen te helpen om haar moeilijkheden te overwinnen. Dat zult u als verpleger in een psychiatrische inrichting toch ook wel weten, meneer Loman.’

‘Ja, dat weet ik,’ zei Loman bitter. ‘De psychologie voor alles. De psychologie heelt alle wonden.’ Hij dacht aan Suiker-en-Zout-Willie met zijn pisbroek en aan het eczeem van Lauwers, met die stinkende zwarte Limaphole-zalf op zijn tandeloze smoel.

‘Ik zal met Anneke praten,’ zei hij bijna moedeloos.

 

‘Laat dat kind nu met rust,’ zei Martha, de vrouw van Loman.

Meer dan een uur lang had hij tevergeefs getracht de waarheid nog eens te horen uit de mond van zijn dochter. Niet omdat hij erop gebrand was zich met die waarheid met haar onthutsende details opnieuw te confronteren. Maar omdat hij hoopte uit de mond van Anneke, de kleine, onschuldige kindermond van Anneke, een verklaring, een verontschuldiging of tenminste verzachtende omstandigheden te vernemen. Hij wilde weten hoe een kind van veertien jaar ertoe komt het duistere, verboden spel van de grote mensen schaamteloos te bedrijven. Een jongen van vijftien jaar, tot daar toe. Het was zijn jongen niet. Maar een meisje van veertien. Zijn dochter.

Anneke had zich echter opgesloten in een bunker van stilzwijgen. Betrapt en beschaamd, verrast en verschrikt. Maar koppig in haar zwijgen. Zonder één uiterlijk kenmerk van spijt. Had zij spijt? Was zij zich bewust van enige schuld? En als zij zich daarvan bewust was, zou dit schuldbesef dan ingrijpend genoeg zijn om te weerstaan aan de verlokking van de geproefde vrucht? Haar stilzwijgen maakte hem razend, en toen hij dreigend de arm ophief om desnoods de waarheid uit die krampachtige gesloten mond te ranselen, had zijn vrouw zich tussen hen beiden geplaatst, en kortaf gezegd: ‘Laat dat kind nu met rust, Arnold.’

Laat dat kind nu met rust. De bedaarde woorden van Martha verbaasden hem. Het had hem reeds onmiddellijk verbaasd dat zij het onaanvaardbare zo kalm had aanvaard, toen hij haar bij zijn thuiskomst alles had verteld over het onderhoud met de hoofdonderwijzer. Zij had haar smalle hand even op haar voorhoofd gelegd, en in de schaduw van die hand kregen haar ogen de blauwe glans van een onuitsprekelijke spijt. Een oud en bezonken verdriet, dat onder de aanraking van de herinnering opnieuw wordt beroerd. Maar er lag geen verwijt in haar ogen. En ook geen ontzetting. Hij had gedacht, dat zij in snikken zou uitbarsten, of misschien een zenuwcrisis zou krijgen, zoals vroeger al eens was gebeurd bij een heftige scène. Maar nee. Haar hand was alleen over haar voorhoofd gegleden, zoals de wiekslag van een vogel, en zij had niets gezegd. Zij had niets gezegd tot hij woedend zijn hand ophief om Anneke een draai om de oren te geven.

Laat dat kind nu met rust. Sprakeloos had hij haar aangekeken, en in een flits was de gedachte door zijn hoofd geschoten: zou ook zij al zo vroeg met de smeerlapperij begonnen zijn? Zou zij, toen zij veertien jaar was, ook al met haar rok omhoog en haar broek omlaag in een donkere hoek bij een schurftige jongen gelegen hebben?

Het is niet mogelijk, dacht hij. Het is niet mogelijk. Maar hij wist het niet met zekerheid. Hij wist niets meer met zekerheid. Alles was mogelijk na hetgeen er met zijn dochter was gebeurd.

Hij had Anneke naar boven gezonden om de zaak verder in alle ernst te bespreken met Martha, maar zij scheen niet eens bereid tot een gesprek.

‘Straks,’ zei ze vermoeid. ‘Straks in bed. Ik wil vanavond eerst naar ‘Penelope’ op de televisie kijken.’

Een ogenblik had hij op het punt gestaan hoed en jas van de kapstok te grijpen, de deur keihard achter zich dicht te slaan, en zich ergens in een nabijgelegen kroeg te bezuipen. Maar hij had nog amper zestig frank op zak, en hij durfde Martha in deze omstandigheden niet om geld te vragen. Zij hield de kas.


Met de ‘Analytische Beschouwingen over de Seksuele Psychologie’ door Oswald Schwarz was hij dan maar op de w.c. gaan zitten. Het hielp dikwijls. Het was een beproefd systeem. Een emotionele schok veroorzaakte telkens een storing in zijn darmkanaal en het bracht hem bijna altijd tot rust wanneer hij dan een twintigtal minuten en soms wel langer dan een half uur op de w.c. ging zitten met een boek. Bij voorkeur zwaarwichtige lectuur want de ondervinding had hem geleerd dat de fysieke relax een gunstige atmosfeer schept voor een intensieve inspanning van de geest. Hij was er zelfs van overtuigd dat bepaalde wijsgerige en wetenschappelijke verhandelingen het best verteerbaar zijn in de afzondering van het hokje. Daarentegen had hij meermaals vastgesteld dat romantische literaire werken op deze plaats minder tot hun recht kwamen. En poëzie deed het helemaal niet. Het moest iets te maken hebben met osmologische weerstanden.

Willekeurig las hij hier en daar enkele fragmenten in het lijvige boek, tot zijn aandacht plotseling getroffen werd door een paragraaf op pagina 198, waar zwart op wit het volgende stond te lezen: ‘De rationele voeding speelt een belangrijke rol in het seksuele proces. Er dient in dit opzicht met de meeste nadruk te worden gewezen op het ernstige gevaar dat kan voortvloeien uit de kunstmatige hormonale opfokking van runderen en pluimvee. De hormonen, die aldus in het menselijk lichaam terechtkomen, kunnen de geslachtsrijpheid, vooral bij jonge meisjes, aanmerkelijk vervroegen. Een overmatig gebruik van vlees, zelfs zonder artificiële hormonale ingrediënten, dient overigens afgeraden te worden. Indien de stijgende consumptie van vlees in de Westeuropese landen niet tijdig wordt geremd, kan in het vooruitzicht worden gesteld dat over een kwart-eeuw de geslachtsrijpheid bij jonge meisjes in deze gewesten reeds zal optreden vanaf het dertiende jaar, en zelfs vroeger.’

Dit werd door Oswald Schwarz geschreven in 1938, en een kwart-eeuw later werd zijn theorie bevestigd door Leila Watson uit Edinburgh. Bols had gelijk. Natuurlijk had Bols gelijk. En Mauriske, die zijn lap gebakken lever zo hartstochtelijk naar de reproductie van Buffet had gekeild, had eveneens gelijk. En al de patiënten van zaal negen, die onder de gloedvolle argumenten van Bols aan een onvoorwaardelijke anti-vleescampagne begonnen waren, zij hadden allen overschot van gelijk.

Loman las het fragment nog eens aandachtig over, trok langzaam zijn broek op, en keek bedachtzaam naar de hormonale excrementen in de w.c.-pot. Dan rukte hij driftig aan de trekker van de spoelbak. Zijn besluit stond vast.

 

Na een week belde Martha Loman vertwijfeld dokter Tavernier op omdat de toestand onhoudbaar werd. ‘Is het mogelijk dat iemand een anti-vleescomplex krijgt?’ vroeg Martha.

‘Het is niet alleen mogelijk. Ik zou bijna durven zeggen dat het een actueel verschijnsel is,’ zei dokter Tavernier. ‘Er heerst momenteel een soort anti-vlees-epidemie op zaal negen. Eén der patiënten is onlangs met de burleske theorie voor de dag gekomen, dat het eten van vlees de geslachtsrijpheid van jonge meisjes zou beïnvloeden en aldus op min of meer lange termijn de ontaarding van onze ethische normen tot gevolg zou hebben. Het is natuurlijk louter waanzin. Maar praat dat die jongens maar uit het hoofd. Er is niets zo moeilijk te bekampen als een gemeenschappelijke psychose. Wij hebben alle moeite van de wereld om nog een lapje vlees aan de patiënten kwijt te raken.’

‘Dan moet u mijn man ook maar eens onder handen nemen,’ zei Martha. ‘Sinds een week verzet hij er zich halsstarrig tegen dat er vlees op tafel komt. Hij wordt al razend als ik het woord vlees durf uit te spreken. Gisteren heeft hij een pot karbonade door het raam in de tuin gegooid. Ik word er gewoon bang van.’

‘Zeer merkwaardig,’ zei dokter Tavernier. ‘Zeer interessant. Ik zal hem vandaag nog onder handen nemen. U mag op mij rekenen, mevrouw. En maakt u zich maar geen zorgen. Hij is waarschijnlijk een beetje overspannen. Het komt dik in orde.’

Het kwam dik in orde. Na een hartelijk en bijna kameraadschappelijk gesprek met Loman over de nefaste gevolgen van de vleesconsumptie, nam dokter Tavernier de hoofdverpleger van zaal negen even terzijde, en fluisterde met die voor psychiaters zo kenmerkend droevige glimlach: ‘Onze vriend Loman kan enkele dagen rust gebruiken. Misschien wel enkele weken. Geef hem haloperidol. Vijf druppels, drie maal per dag. En één esucos. Om te beginnen.’

 

15-11-2015